“De gevoeligheid rond dierenwelzijn zal blijven stijgen”
Dierenwelzijn
|22 september 2020
Vergeleken met vijftig jaar geleden heeft het begrip ‘dierenwelzijn’ vandaag een hele weg afgelegd. Maar wat vormde precies het start- en keerpunt? Wanneer komen dierenrechten in beeld? En hoe zal onze houding tegenover dieren blijven evolueren? Stef Aerts, opleidingshoofd Agro- en biotechnologie en docent ethiek, maatschappelijke aspecten & proefdierkunde, schetst een stukje geschiedenis en blikt vooruit.
Hoe werd dierenwelzijn doorheen de geschiedenis benaderd? Hoe gedroegen we ons vroeger tegenover dieren?
Stef Aerts: “Heb je even? Dat zijn de eerste vier uur van mijn cursus dierethiek (lacht). Nu, dierenwelzijn in de strikte zin van het woord duikt voor het eerst op rond 1964, bij de publicatie van ‘Animal Machines’ van Ruth Harrison. Dat boek zorgde voor een parlementaire hetze in het Verenigd Koninkrijk, wat een paar decennia later leidde tot de ‘vijf vrijheden’ van het Britse Farm Animal Welfare Council: dieren moeten vrij zijn van honger en dorst, vrij van ongemak, vrij van pijn, verwondingen en ziekte, vrij van angst en stress en vrij om normaal gedrag te vertonen. Die vrijheden worden ook vandaag nog gezien als basis van het begrip dierenwelzijn.
Daarvoor bestond het concept dierenwelzijn eigenlijk niet, of toch niet in de maatschappelijke context. Dat wil niet zeggen dat er geen discussie rond het gedrag tegenover dieren was: dierenbescherming bestond bijvoorbeeld al. In de jaren 1800 doken dierenbeschermingsorganisaties op, vooral rond slachthuizen, om de gangbare slachttechnieken onder druk te zetten. Tot WO II – en ook nog later – draaide de discussie voornamelijk rond bescherming tegen wreedheid: er was nog geen sprake van een welzijns- en rechtendiscussie.
Dat verandert na de jaren zestig. In 1975 verschijnt het boek ‘Animal Liberation’ van Peter Singer. Alle discussies rond dierenwelzijn van de laatste vijftig jaar zijn eigenlijk op dat boek terug te brengen. In 1983 publiceert Tom Regan ‘The Case for Animal Rights’, wat leidt tot dierenrechtendiscussies in de filosofie. Anders dan vroeger krijgen die boeken wél maatschappelijk gevolg. Dat komt omdat er steeds minder mensen actief zijn in de primaire productiesector. Daardoor worden de dieren minder zichtbaar en ontstaat er een kloof tussen mensen en productiedieren. Anderzijds is er de stijgende welvaart, waardoor mensen op een andere manier met dieren bezig zijn: gezelschapsdieren, hobbydieren, exotische dieren… doen hun intrede.
Die evoluties komen samen in de jaren tachtig en culmineren in de jaren negentig: er ontstaat een maatschappelijke gevoeligheid voor dierenwelzijnsthema’s. De relatie tussen mens en dier is dan ook veranderd ten opzichte van de decennia ervoor. Als je in de jaren zestig of zeventig iemand zou vragen om een dier te noemen, dan is de kans groot dat hij koe, varken of paard antwoordt. Stel mensen vandaag die vraag, en zowat iedereen zegt hond of kat. Dat is radicaal iets anders dan vijftig jaar geleden.”
En hoe zit het vandaag?
“Die evolutie verklaart voor mij deels de discussies vandaag tussen de productiesector en ‘de rest’. Zo’n 1,5 tot 2% van de bevolking heeft nog een economische relatie met een nutsdier, de overige 98% niet. Als je aan die twee groepen vraagt wat hun dier voor hen waard is, dan antwoordt de 2% ‘x-aantal euro’s’. Vraag het de groep van 98%, en je hoort ‘Mijn Fifi is mijn alles, mijn derde kind. Je plakt toch geen geld op dieren?’. Dat zijn twee paradigma’s die haaks op elkaar staan. Dus, als je me vraagt: wat is het gedrag en de visie van mensen over dieren, vroeger en nu, dan gaat het volgens mij daarover.”
Hoe zal onze houding tegenover dieren en dierenwelzijn evolueren?
“Je trekt de lijn gewoon door: de gevoeligheid rond dierenwelzijn zal minstens blijven stijgen. Mensen zullen niet plots opnieuw in de primaire productiesector belanden, hun huisdieren dumpen en opnieuw koeien nemen. Dat zal niet veranderen, dus alles eromheen ook niet. De maatschappelijke druk op primaire productie zal blijven, net als de discussie over de impact van landbouw en dierhouderij op onze gezondheid en het klimaat.”
Is er een maatschappelijk aanvaarde definitie van dierenwelzijn?
“Nee, er is geen enkele definitie waar we het als maatschappij over eens zijn. Want als die er was, dan bestond de hele discussie rond dierenwelzijn niet. Definities hangen te sterk vast aan je eigen visie over dieren. Wat mogen we? Wat is de juiste manier om met dieren om te gaan? Aan de ene kant heb je veganisten, aan de andere kant carnivoren. Er is niets dat de breedte van de discussie afdekt.”
Wat zijn onze rechten en plichten ten opzichte van dieren?
“We hebben altijd aandacht voor het lijden van dieren, waarbij we vermijden dat dieren een slechte gezondheid hebben of letsels krijgen. Maar we moeten ook actief het welzijn en welbevinden van dieren bevorderen. Door iets niét te doen, kan je schade vermijden, maar dat is niet hetzelfde als je inzetten om het welzijn te verbeteren. Om stappen vooruit te zetten, moeten die twee componenten, actief en passief, in onze rechten en plichten ten opzichte van dieren zitten.”
Vormen de vijf vrijheden dan een goed referentiekader om met dierenwelzijn om te gaan?
“Het kader van de vijf vrijheden is kort en krachtig, maar ook breed. In de praktijk kan je er niet zo veel mee: je moet het kader eerst operationaliseren en vertalen naar de juiste context. Wat betekent natuurlijk gedrag? Dat is telkens anders voor pluimvee, melkvee, vleesvee… Er zijn al heel wat verdienstelijke pogingen ondernomen om de vijf vrijheden naar een specifieke context te vertalen, maar het ultieme systeem hebben we nog niet. Daarvoor zitten er te veel verschillende dimensies van dierenwelzijn in die vijf vrijheden vervat. Het meest gebruikte kader om het over dierenwelzijn te hebben, is het Welfare Quality® assessment protocol. Dat start vanuit de vrijheden die geconcretiseerd werden voor verschillende diersoorten. Dat protocol wordt ook toegepast in een landbouwcontext.”
Zijn de belangen van de mens groter dan die van dieren?
“Voor mij, als gematigd antropocentrist, wel. Daarbij zet ik de mens niet a priori boven de dieren maar vind ik de mens wel prioritair. Dat impliceert dat het houden en inzetten van dieren moet kunnen als het op een deftige manier gebeurt. Opeten ook, maar de dieren moeten op een deftige manier gehouden worden én de slachtproblematiek moet aangepakt worden. Eigenlijk zou ik liever hebben dat we minder dierlijke producten eten, maar er wel een eerlijke prijs voor betalen. Als het – ook financieel – met vijftig koeien kan in plaats van vijfhonderd: waarom niet? Het zou voor alle betrokkenen beter zijn, maar de economische context houdt dat tegen.”
Is de toekomst dan plantaardig?
“Uitsluitend plantaardig? Dat denk ik niet. Plantaardiger? Dat wel. Belgen zijn bourgondiërs maar ons vleesverbruik daalt duidelijk. Ik weet niet of die daling aan hetzelfde tempo zal doorgaan, maar ik zie het vleesverbruik niet plots stijgen. Als een plantaardige toekomst ervoor zou kunnen zorgen dat er kwaliteitsvoller dierlijk geproduceerd wordt, zou dat zelfs een plus kunnen zijn voor iedereen.”
Wat is de rol van zuivel in een duurzame toekomst?
“Die rol is dubbel. Qua verbruik zie ik een dalende evolutie: we zullen minder zuivel consumeren. Maar voor zuivel is wél een duurzame rol weggelegd. In die zin heeft de zuivelsector het geluk om met herkauwers te werken: wat koeien afleveren, is een nutritioneel hoogwaardig product. Wie dat ontkent, verkoopt onzin. Melk is een van de meest hoogwaardige producten, ook als je het afzet tegen het totaalaantal broeikasgassen dat de productie ervan uitstoot. Daar is zelfs een wetenschappelijke index voor, waar melk zeer goed scoort. Nu, herkauwers zijn een type dieren – een van de weinige – dat netto beschikbare energie en eiwitten voor de mens kan produceren. Wat wij niet kunnen eten – gras en bladeren – zetten zij om in iets wat we wel kunnen eten. Varkens en kippen kunnen dat niet, of toch veel minder goed. In die zin speelt zuivel een belangrijke rol in een circulaire voedings- en landbouweconomie: je hebt koeien nodig om de keten te sluiten.”
Dierenwelzijn in de melkveehouderij
Wat zijn goede initiatieven rond dierenwelzijn op een boerderij?
Stef Aerts: “Melkveehouders hebben de luxe dat er veel buitenruimte is die de dieren kunnen gebruiken. Die buitenruimte voor koeien moet je zien te bewaken: ze is belangrijk voor het welzijn van het dier én de maatschappelijke discussie errond. Wat ik ook positief vind, is de toegenomen aandacht voor klauwproblemen. Doordachte selectie is ook belangrijk, en dat gaat een stuk verder dan robuustere dieren die meer produceren. De rantsoenen inhoudelijk en kwalitatief opvolgen, preventieve gezondheidsmaatregelen nemen… Al die elementen zijn goede voorbeelden en vind je op veel plaatsen, alleen niet overal en ook niet overal samen. Maar bedrijven die ermee bezig zijn, zetten stappen vooruit.”
Waar liggen nog werkpunten op het vlak van dierenwelzijn?
“Het grootste werkpunt van de sector is zich durven uit te spreken over gevoelige topics. Ik heb het dan bijvoorbeeld over het weghalen van de kalveren bij de moederkoe, het vervangen van dieren voor ze niet meer productief zijn, de langleefbaarheid van koeien… Dat ís niet simpel om uit te leggen, maar je moet deze waardendiscussies ook niet uit de weg gaan. Om het te durven uitleggen, moet je je bewust zijn van wat je doet en wat je eigen waarden zijn. Je kan een waardendiscussie trouwens niet counteren met cijfers en technische verhalen. Je kan die discussie alleen voeren als je weet wat je eigen waarden zijn, en dat is heel moeilijk.”
Welk onderzoek loopt er naar dierenwelzijn? Of zijn er nieuwe inzichten?
“Ik heb de indruk dat de aandacht voor een stuk verschoven is van dierenwelzijnsonderzoek – vooral van 2000 tot 2010 – naar klimaatgerelateerd onderzoek, maar ook naar een combinatie van de twee. Niet onterecht: op een bedrijf hangt alles aan elkaar. Het is een win-win als met die twee factoren tegelijk rekening kan worden gehouden. Want iets wat goed is voor het dierenwelzijn is niet per se beter voor het klimaat. Onderzoek naar jongvee is ook waardevol: als je vroeg inzet op langleefbaarheid, worden je koeien robuuster en krijgen ze minder problemen. Dan is je welzijn beter en moeten de koeien minder vaak vervangen worden – economisch efficiënt én duurzamer.”